首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
Samenvatting In deze mededeeling werd de glucose-ontleding door diphtheriebacteri?n onder aerobe voorwaarden aan een nader qualitatief en quantitatief onderzoek onderworpen. Onder de ontledingsproducten werd in alle onderzochte gevallen propionzuur gevonden. Aan de hand van de verkregen resultaten werd aannemelijk gemaakt, dat de „vergisting” van de glucose (welke „vergisting” door de aanwezige zuurstof gestoord wordt, waardoor er een duidelijk Pasteur-effect optreedt), waarschijnlijk verloopt overeenkomstig de glucosevergisting door de eigenlijke propionzuurbacteri?n. Deze ontleding komt dan in hoofdzaak op het volgende neer. Een deel van de glucose wordt, zonder voorafgaande phosphoryleering gesplitst in een keten met twee en een met vier C-atomen, uit welke splitsing tenslotte azijnzuur, alcohol en barnsteenzuur zullen ontstaan. Een ander deel van de glucose wordt via een voorafgaande phosphoryleering (waarvan het karakter momenteel niet te overzien valt) gesplitst in twee C3-verbindingen. Door opeenvolgende intermoleculaire oxydoreducties ontstaan hieruit tenslotte melkzuur, azijnzuur, propionzuur, mierenzuur en koolzuur. Aangetoond werd, dat het ingrijpen van de zuurstof in de bovengenoemde ontledingsprocessen o.m. hierin bestaat, dat mierenzuur tot koolzuur en water en alcohol tot azijnzuur geoxydeerd wordt. Met nadruk zij vermeld, dat de in de bovenstaande verhandeling genoemde voorstelling van de glucose-ontleding door diphtheriebacteri?n niet beschouwd moet worden als een als vaststaand te aanvaarden schema. Het is zeer wel denkbaar, dat een voortgezet onderzoek van de glucosevergisting o.a. onder strikt anaerobe omstandigheden, op sommige punten tot andere beschouwingen zal leiden.

Voordracht, gehouden op de Vergadering van de Nederlandsche Vereeniging voor Microbiologie te Amsterdam op 13 November 1937.

Tenslotte willen wij niet nalatenProf. Dr. A. J. Kluyver ook van deze plaats dank te zeggen voor de belangstelling en de opbouwende critiek, welke wij gedurende dit onderzoek van hem mochten ontvangen.  相似文献   

2.
Samenvatting Mede naar aanleiding van de gunstige ervaringen, die Doorenbos in de practijk opdeed met èèn der door ons voorgestelde nieuwe electieve cholera-voedingsbodems (“glycocollplaat”), wordt getracht ook een aankweek-voedingsbodem, electief voor vibrionen, samen te stellen. Hierbij worden echter bezwaren, o.a. van physico-chemischen aard, ondervonden, terwijl bovendien soms uit faeces van normale individuen in enkele der onderzochte vloeibare aankweek-voedingsbodems (sterk alcalisch haemoglobine-carbonaat-peptonwater, sterk alcalisch carbonaat-peptonwater van pH-ca. 10) electief ook een Gram-positieve sporevormende bacterie wordt aangekweekt. Hieruit kan deze bacil dan op de door ons beschreven choleravoedingsbodems en op Dieudonnè-platen worden ge?soleerd. Dadelijk uit faeces gelukt de isolatie dezer microbe op choleravoedingsbodems niet; evenmin door aankweek op peptonwater van “gewone” pH. In de praktijk geeft deze bacil dus geen moeilijkheden bij het onderzoeken van faeces op vibrionen. Kenmerkend voor deze bacil is, dat deze alleen op en in sterk alcalische voedingsbodems groeit, niet bij zwakke alcaliteit of nog lagere pH. Daar dit micro-organisme, voor zoover ons bekend nog niet eerder beschreven is, stellen wij voor hem “Bacillus alcalophilus n. sp.” to noemen. De bacil is beweeglijk en splitst eiwit (gelatine, haemoglobine) in sterk alcalisch milieu. Summary Also in view of the favourable results whichDoorenbos has obtained in practical cases with one of the new elective cholera media (glycocoll-plate) proposed by us, an attempt has been made to compose a culture medium for the elective enrichment of elective vibrions. Difficulties of a physico-chemical nature are, however, met with in doing so moreover in some of the liquid culture media (highly alkaline haemoglobine-carbonate-peptone water, highly alkaline carbonate-peptone water of pH ca. 10) from the faeces of normal individuals which have been examined, a Gram-positive sporeforming bacterium is cultivated. From this the bacillus may then be isolated on the cholera cultivation media described by us and on Dieudonnè plates. Directly from faeces this microbe does not grow on elective cholera culture media, nor by enrichment in peptone water of “ordinary” pH. So in practice this bacillus does not present any difficulty when examining faeces for vibrions. It is typical of this bacillus that it only grows in and on highly alkaline culture media, and not in cases where the medium is of weak alkalinity or still lower pH. As this micro-organism has not, as far as we know, been previously described, we propose to name it “Bacillus alcalophilus n.sp.” The bacillus is motile and digests albumen (gelatine, haemoglobine) in a strong alkaline medium.  相似文献   

3.
Samenvatting Terwijl voorafgaande onderzoekingen hadden geleerd, dat de bacteriophagen verkregen uit verhitte sporen van bacillen uitsluitend mutilaten konden aantasten, welke tot dezelfde soort behoorden als de stammen welke den phaag produceerden, bleken de bacteriophagen verkregen doorophooping van myco?des- of undulatus-mutilaten met tuingrond niet alleen in staat myco?des- of undulatus-mutilaten aan te tasten, maar ook de mutilaten van de heterologe Bac. megatherium. Omgekeerd waren phagen, welke waren verkregen door ophooping van megatherium-mutilaten met tuingrond in staat de heterologe myco?des- of undulatus-mutilaten aan te grijpen. De aandacht werd gevestigd op de mogelijke onreinheid van phagen, welke op andere wijze zijn verkregen dan uit verhitte sporen en de wenschelijkheid uitgesproken alle tot heden beschreven eigenschappen van “den” bacteriophaag nog eens te toetsen aan die van de “sporenphagen”. Voordracht te Utrecht gehouden op 18 November 1933 voor de Nederlandsche Vereeniging voor Microbiologie.  相似文献   

4.
Samenvatting Van 43 tuberkelbacillen stammen van net bovine type, gekweekt op den voedingsbodem van L?wenstein, vertoonden 35 een verandering in groeiwijze, die tenslotte bij sommige stammen zoover door ging, dat het uiterlijk van het humane type ontstond. De virulentie voor het konijn onderging hierbij geen verandering. Passage door konijnen had geen beslissenden invloed op de groeiwijze van deze stammen. Tot slot een woord van dank aan Mevr. J. Adriani—Blindenbach, wier toewijding dit onderzoek mogelijk maakte.

Gedeelte van een voordracht, gehouden op de Vergadering van de Nederl. Ver. voor Microbiologie te Amsterdam, op 13 November 1937.

Gedeelte van een voordracht, gehouden op de Vergadering van de Nederl. Ver. voor Microbiologie te Amsterdam, op 13 November 1937.  相似文献   

5.
Signalementen     
Een manier om oudere chronisch zieken te helpen, is om ze actief te betrekken bij de dagelijkse zorg voor hun aandoening. Dit kan onder meer gebeuren door middel van zogenaamde zelfmanagementinterventies. Amerikaanse onderzoekers stelden dat het CDSMP (Chronic Disease Self-Management Program) een positieve invloed heeft op zelfeffectiviteit, zelfmanagement, zorggebruik en gezondheidsgerelateerde variabelen. Klinisch psycholoog/docent Henrike A. Elzen, 33 jr, onderzocht de bruikbaarheid en de effectiviteit van CDSMP voor de Nederlandse situatie. Er werden geen positieve effecten gevonden op bovengenoemde terreinen. De patiënten uit de voor dit onderzoek samengestelde interventiegroep waren echter wel heel positief over de cursus en het bijbehorende patiëntenboek.  相似文献   

6.
Samenvatting De door Lecomte du Noüy gevonden hydratatie-toename der prote?nen in dierlijk-serum door verwarming, geldt ook voor menschen-serum. Verschillen in verwarmingshydratatie tusschen zieken en gezonden werden niet gevonden. Door middel van een goudsolreactie werd in verwarmd gezond serum een geringe afname van electrolyten aangetoond, in verwarmd ziek serum een veel sterker afname. Deze afname kan een gevolg van een grooter bindingsvermogen door prote?nen zijn, bijv. ten gevolge van een verhoogde “Schutzwirkung”, in ge?nactiveerd serum. Het is mogelijk de chromaat-propionzuurreactie te verklaren, door de aangetoonde verschillen in bindingsvermogen der prote?nen voor electrolyten, in ziek en gezond serum.   相似文献   

7.
Samenvatting Bij de pulmonale infectie van de muis met cultuurpneumococcen type 1 blijven in de beschreven proeven bij gebruik van onverdunde cultuur 26.3% van de dieren in leven, bij 1/10 verdunning 72% en bij 1/1000 verdunning zelfs 80%. Door drievoudige infectie met tusschenpoozen van elk één uur wordt het getal van de aan pneumonie lijdende dieren aanmerkelijk verhoogd.Bij enkelvoudige intraperitoneale immuniseering met sterke concentraties (10–5) komt het tot het ontstaan van een hooge immuniteit tegen algemeene infectie (ip. infectie), daarentegen slechts tot een geringe bescherming tegen een pulmonale infectie. Na de immuniseering met kleine doses (10–6 tot 10–9) is de bescherming tegen een algemeene infectie belangrijk geringer, tegen een pulmonale infectie echter minimaal.Door meervoudige intraperitoneale immuniseering verkrijgt men niet alleen een bijzonder hooge bescherming tegen een er op volgende intraperitoneale, maar ook een zeer hooge bescherming tegen een pulmonale infectie.Door enkelvoudige pulmonale immuniseering ontstaat tegen een algemeene infectie een geringere bescherming, dan na intraperitoneale immuniseering. Tegen pulmonale infectie geeft enkelvoudige pulmonale immuniseering alleen bij hooge doseering een bescherming, want al bij 1/10 cultuurverdunning is geen bescherming meer aan te toonen.Herhaalde pulmonale immuniseering overtreft nauwelijks de enkelvoudige, wat betreft de bescherming tegen er op volgende intraperitoneale of pulmonale infectie.Bij de pulmonale immuniseering ontstaat een algemeene immuniteit; door het inbrengen van antigeen in de long schijnt het echter ook tot een beschadiging van dit orgaan te komen.Onvolledig pulmonaal geïmmuniseerde muizen toonen tegen een pulmonale infectie geen immuniteit, zij sterven integendeel voor een deel aan sneller verloopende en uitgebreider pneumoniën dan de contrôledieren.Voordracht te Utrecht gehouden op 23 November 1935 voor de Nederlandsche Vereeniging voor Microbiologie.  相似文献   

8.
Signalementen     
Problemen met lopen en cognitie komen te vaak samen voor bij ouderen om alleen ‘toevallig’ te zijn. Klinisch geriater i.o. Marianne van Iersel, 31 jr, onderzocht hoe beide factoren elkaar beïnvloeden. Uit haar promotieonderzoek blijkt dat het verdelen van aandacht en het inzicht in eigen mogelijkheden en beperkingen een rol spelen in de regulatie van lopen. Ook andere cognitieve functies zijn belangrijk, zoals het hebben van voldoende overzicht, het op kunnen stellen van een strategie voor het lopen en deze kunnen aanpassen als de omstandigheden veranderen. Een betere prestatie op deze cognitieve functies hangt samen met een betere loop- en balansprestatie tijdens lopen met een cognitieve dubbeltaak (terugtellen vanaf 100 door steeds 7 af te trekken en het noemen van zoveel mogelijk dierennamen, onder het lopen).  相似文献   

9.
Samenvatting Voor de toepassing van het chloor-marmer-procédé gelden niet dezelfde vermelde criteria als voor de toepassing van de gewone chloreering. Onder zeer bepaalde en zeer gunstige omstandigheden (b.v. korte turnoverperiode, niet overmatig bezoek, water van daartoe geschikte samenstelling zal het bij het continue systeem kunnen worden toegepast en zal het doel van dit procédé: het vermijden van de prikkelende chloorlucht in overdekte zweminrichtingen, kunnen worden bereikt; de ervaring heeft ons geleerd dat bij gelijke chloordoseering, het chloor-marmer-procédé onder gunstige omstandigheden een verkorting van den desinfectietijd kan opleveren vergeleken bij de toepassing van chloor alleen, terwijl somtijds bovendien de chloortoevoeging kan worden vergroot met evenredig beter desinfectie resultaat.Wat betreft de desinfectie door zilvernitraat, c.q. het electro-katadyn-systeem: in principe bestaat tusschen beiden geen verschil, daar het effect voornamelijk afhankelijk is van de vrije zilverionenconcentratie in het milieu waarin de desinfectie wordt toegepast. De methodiek der desinfectieproeven heeft invloed op den waargenomen desinfectietijd. Hoe kan worden verhinderd dat te veel vrije zilverionen in de agarplaat worden meegenomen en haar hun werking voortzetten, waardoor een te gunstig desinfectie resultaat wordt voorgespiegeld, is nog een punt van onderzoek.Het nadeel van de toepassing van dit procédé bij, zwemwater is hierin gelegen, dat eenerzijds in den regel de concentratie niet kan worden opgedreven omdat daarbij de helderheid van het water wordt beïnvloed, anderzijds de vergrooting van de concentratie geen evenredig betere desinfectie waarborgt.Voor de toepassing bij het periodieke systeem is het procédé onbruikbaar; onder zeer bijzondere omstandigheden, (continu systeem zonder circulate, weinig bezoek, water van geschikte samenstelling) zou misschien een matig effect te bereiken zijn. In dat geval zou het, afgezien van de kosten, voordeelen bieden door afwezigheid van hinder voor zwemmers: bij het gewone continue systeem met circulatie schijnt het ons niet mogelijk resultaten te verkrijgen, die het effect van een juist toegepaste chloreering of behandeling met chlooramine van zwemwater bij benadering evenaren.  相似文献   

10.
Conclusie Aan de hand van de keuringsuitslagen zou men mogen besluiten om voor het bereiden van koelhuisboter van goede kwaliteit uit te gaan van ongezuurde room, waarbij men, ten einde zich van een uiteindelijke goede botersmaak te verzekeren, verstandig doet om aan het laatste waschwater een zekere hoeveelheid zuursel toe te voegen. Wanneer men zich verder zoo goed mogelijk wil vrijwaren tegen schimmelontwikkeling verdient het aanbeveling om de boter te zouten (vgl. tabel XX).   相似文献   

11.
Samenvatting Op grond van theoretische overwegingen meende schrijver te mogen verwachten, dat anaerobe bacillenniet in benzidinebouillon,niet in bloedbouillon dochwel in benzidine-bloedbouillon gedurende herhaalde passages zouden kunnen worden voortgekweekt. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Dit pleit voor de hypothese vanM'Leod en Gordon, dat de obligate anaerobie der anaerobe bacillen berust op hun vorming van peroxyde, terwijl zij voor die stof uitermate gevoelig zijn en bij gebrek aan katalase of peroxydase deze niet onschadelijk kunnen maken. De combinatie van bloed en benzidine bezit dit vermogen om peroxyde te verwerken in hooge mate; vandaar dat zij samen den groei van anaerobe bacillen aan de vrije atmospheer mogelijk maken. De proeven vanGoldie, die anaerobe bacillen in aerobe zou hebben omgekweekt, werden niet bevestigd. Summary The author expressed the opinion that on theoretical considerations he expected that anaerobe bacilli would not be bred in benzidine-bouillon, nor in blood-bouillon, but would continue to be bred in benzidine-blood-bouillon during repated passages. This, as a matter of fact, proves to be the case. This speaks well for the hypothesis ofM'Leod and Gordon that the obligate anaeroby of the anaerobe bacilli is based on their producing peroxyde, whereas they are extremely sensitive to this substance and by lack of catalase or peroxydase are unable to render this harmless. The combination of blood and benzidine has this power to assimilate peroxyde in a high degree; hence it is possible that together they permit the culture of anaerobe bacilli in open containers. The experiments of Goldie, who is said to have converted anaerobe bacilli into aerobe, have not been confirmed. Voordracht gehouden voor de vergadering der Ned. Vereen. voor Microbiol. op 5 Mei 1934 te Baarn.  相似文献   

12.
Boekbesprekingen     
Nog voor ik kon beslissen of ik het boek überhaupt zou bespreken, was het van mijn bureau verdwenen. Meestal lag het onder het kopieerapparaat. Docenten en onderzoekers konden goed gebruik maken van de nieuwe informatie die de titel belooft. Een nieuwe generatie ouderen dient zich aan, die niet altijd meer goed valt te begrijpen vanuit onze kennis over de ouderen van gisteren en vandaag. En ons begrip over veranderende ouderen in een veranderende samenleving is ook niet altijd meer te vatten in de theorieën die we zelf op school hebben geleerd. Vooral het besef dat ouder worden plaatsvindt in een sociale context, wordt steeds meer omgezet van nobele gedachte in harde feiten. Zaken als levensloop, gender, etniciteit of culturele context worden steeds vanzelfsprekender meegenomen in onderzoek. Roepen dat het beter moet, waar veel sociaal-gerontologische publicaties standaard mee beginnen of eindigen, volstaat dus niet meer.  相似文献   

13.
Samenvatting Het feit, dat de verkregen resistentie tegen een bacteriophaag niet altijd tegen lysis door andere bacteriophagen beschut, wordt door d'Hérelle verklaard door virulentie-verschillen.De volgende proef kan zoo niet verklaard worden:Van twee bacteriophagen, n.l. Ty 1, die alleen Typhusbacillen aantast, en Ty-Gä 7, die o.a. ook affiniteit voor Gäbacteriën heeft, maakt de bacteriophaag Ty 1 typhusstammen resistent tegen zichzelf, maar niet tegen Ty-Gä 7. De bacteriophaag Ty-Gä 7 maakt omgekeerd de bacterie resistent tegen zichzelf, maar niet tegen Ty 1. Dit wordt verklaard, doordat de twee bacteriophagen ieder een verschillend aangrijpingspunt in de bacterie hebben.Andere bacteriophagen werden geïsoleerd, vier die alleen op Ty-bacillen werken, en drie die o.a. ook Gä-bacillen aantasten. Elk der vijf bacteriophagen, die alleen Typhusbacillen aantasten (bacteriophagen Ty 1-2-3-4-5) maakt typhusbacillen resistent tegen elk van deze vijf bacteriophagen, maar niet tegen de vier bacteriophagen, die ook Gä-bacillen aantasten. Omgekeerd maakt elk der vier bacteriophagen Ty-Gä 6-7-9-10, typhusbacillen resistent tegen elk van deze vier bacteriophagen, maar tegen geen der bacteriophagen Ty 1-2-3-4-5.Dit wordt verklaard, door aan te nemen dat de bacteriophagen Ty 1-2-3-4-5 alle hetzelfde aangrijpingspunt in de bacterie hebben, hetwelk een ander is dan het gemeenschappelijke aangrijpingspunt van de bacteriophagen Ty-Gä 6-7-9-10.Redenen worden aangevoerd, waarom het waarschijnlijk is dat het aangrijpingspunt van de bacteriophagen Ty 1-2-3-4-5 de Typhus Vi-receptor is, dat van de bacteriophagen Ty-Gä 6-7-9-10 de receptor III (Schema Bruce-White).  相似文献   

14.
Boekbesprekingen     
Wetenschappelijk onderzoek vormt een belangrijke basis om te komen tot een gedegen onderbouwing van de zorg in verpleeghuizen. In de verpleeghuiszorg en verpleeghuisgeneeskunde bestaat vooralsnog maar een beperkte onderzoekstraditie. Derhalve is er op dit moment nog steeds een grote behoefte aan onderzoek dat nader inzicht zal verschaffen in de specifieke kenmerken van verpleeghuispatiënten, in de specifieke klinische -en zorgproblemen die zij hebben, in hun medicijngebruik, in het beloop van hun patiëntencarrière, in de daadwerkelijke zorg die ze krijgen en in de effecten daarvan. Een en ander zal gestalte moeten krijgen via kwalitatief verantwoord epidemiologisch onderzoek, via longitudinaal observationeel en experimenteel, patiëntgebonden beloops- en interventie-onderzoek en door de ontwikkeling plus validering van voor de verpleeghuispopulatie geschikte meetinstrumenten en uitkomstmaten.  相似文献   

15.
The length of the juvenile period was found to be associated with the degree of juvenility (degree to which seedlings show juvenile symptoms) and with the time leaf buds break in spring. The time of bud break was also related to time of flowering; bud break and juvenility were not interrelated. The observations suggest that preselection on the basis of a low degree of juvenility and early bud break together would substantially increase the proportion of early-bearing and, to a smaller extent, that of early-flowering seedlings in the selected material. The shift towards earlier flowering was not accompanied by an advance of the date at which flowering ended, at least when the selection limit is based on the progeny mean. The degree of leaf fall (colour) during autumn appeared to be closely related to the time the fruits become picking ripe; no significant relation existed between this parameter and juvenility or bud break. The degree or time of leaf fall (colour) is a possible pre-selection criterion of the time of picking.
Samenvatting De duur van de jeugdperiode bleek verband te houden zowel met de mate van juveniliteit als met de tijd dat de bladknoppen in het voorjaar uitlopen. Er bestond ook samenhang tussen uitlopen en bloeitijd, maar geen samenhang tussen het uitlopen en de mate van juveniliteit. Het is waarschijnlijk, dat voor-selectie op zowel geringe juveniliteit als vroeg uitlopen het percentage vroeg produktieve zaailingen in het geselecteerde materiaal aanzienlijk zou verhogen; in mindere mate ook het percentage vroeg-bloeiende zaailingen. De verschuiving naar vroeger bloeiend ging niet gepaard met een vervroeging van het tijdstip waarop de bloei eindigde. De mate van bladval (verkleuring) gedurende de herfst bleek sterk gecorreleerd te zijn met de pluktijd van de vruchten. De mate of de tijd van bladval kan dienen om de zaailingen in een vroeg stadium op pluktijd te selecteren.
  相似文献   

16.
Signalementen     
Vroege opsporing en verbeterde behandeling hebben gezorgd voor een snelle toename van het aantal mensen dat kanker overleeft, maar wat zijn de lange-termijn-effecten? Gezondheidspsycholoog Floortje Mols (25 jr) startte in 2004 bij het Integraal Kankercentrum Zuid te Eindhoven een promotieonderzoek naar de kwaliteit van leven (KvL) onder ruim 2000 ex-kankerpatiënten die 5 tot 15 jaar geleden de diagnose kanker kregen (borst-, prostaat-, baarmoeder- of lymfeklierkanker). De KvL bleek goed te zijn en globaal vergelijkbaar met de algemene Nederlandse populatie. Zelfs vond 79 % van de ex-borstkankerpatiënten tenminste één aspect van hun leven positief veranderd: o.a. waardering van het leven of relaties met anderen.  相似文献   

17.
Samenvatting Bij 3 proefreeksen werden fretten intranasaal besmet met het gorgelwater van 8 grieppatiënten en van 1 lijder aan bronchopneumonie.In het gorgelwater van den lijder aan bronchopneumonie werd geen virus aangetoond.In het gorgelwater van 4 grieppatiënten, genomen op den 7den of lateren dag der ziekte, kon geen virus aangetoond worden.Fretten geïnfecteerd met gorgelwater, genomen den 1sten, 2den of 3den ziektedag van grieppatiënten, vertoonden 2–3 dagen later typische ziekteverschijnselen, bestaande in algemeen ziek zijn, koorts en etterige neuscatarrh. De ziekteverschijnselen duurden ongeveer een week.Fretten, die te voren besmet geweest waren met Engelsch virus, werden niet ziek. Fretten, die een infectie met Hollandsch virus hadden doorstaan, waren, behoudens één twijfelachtig geval, immuun voor Engelsch virus.  相似文献   

18.
Samenvatting In het d-glutaminezuur werd een chemisch zuivere, relatief goedkoope stof gevonden, die het pepton in de voedingsbodems voor het bacteriologische wateronderzoek lijkt te kunnen vervangen; waarmede de moeilijkhedem uit de wereld zouden zijn, die, vooral bij het colionderzoek, kleven aan het gebruik van peptonen van verschillende herkomst. Hoewel het niet mogelijk bleek, de false presumptive tests geheel te vermijden, wordt toch het voordeel groot genoeg geacht om een proefneming op grooteren schaal in waterleidingbedrijven aan te bevelen.Summary The fact is stressed, that in bacteriological wateranalysis many false presumptive tests occur, where B. coli can not be isolated from strongly fermenting tubes. The view is held, that an improvement may be possible, when substituting peptone by a nitrogen compound, that is easily taken by B. coli and not by the organisms causing the false presumptive test. Therefore d-glutamic acid (as a sodium- or ammoniumsalt) is tried and found to be perfectly suitable to grow B. coli, but equally good to the other organisms. Nevertheless glutamic acid has a distinct advantage on peptone, being a chemically pure and relatively cheap substance, so that difficulties, arising from the use of different brands of commercial peptones, of unknown composition, may be avoided. Investigation of natural waters, using a solution of 1 % lactose, 1 % glutamic acid, 0.1% K2HPO4 and 0.05 % MgSO4 in distilled water, coloured with bromo thymol blue and neutralised with sodium hydroxide to p4 7.0, gives the same results as the same liquid, wherein peptone (Witte) substitutes the glutamic acid. Further experience will have to decide on its suitability in large scale practice.  相似文献   

19.
Samenvatting Het p-aminobenzolsulfamide b.v. „Erysipan“ enz., vertegenwoordigt het type van een resistentie-verwekkende of resistentieversterkende stof. Tegen de streptococcen-infectie van de muis is de niet gesubstitueerde verbinding het meest werkzaam. Ten minste het gelukt niet door substitutie versterking der werking te verkrijigen. Naast een uitgesproken werking tegen streptococcen, die intusschen bij een hoogen graad van infectie (streptoc. Aronson: 1000-voudige dosis letalis) uitblijft, blijkt bij een zwakke infectie ook een duidelijke werking tegen pneumococcen te bestaan. Bij de genezing schijnt het tot een virulentieverlies der kiemen te komen.   相似文献   

20.
Meloidogyne fallax is an emerging pest in Europe and represents a threat for potato production. We report the mapping of genetic factors controlling a quantitative resistance against M. fallax identified in the Solanum sparsipilum genotype 88S.329.15. When infected, this genotype develops a necrotic reaction at the feeding site of the juveniles and totally prevents their development to the female stage. A “F1” diploid progeny consisting of 128 individuals was obtained using the potato (S. tuberosum) dihaploid genotype BF15 H1 as female progenitor. Sixty-eight hybrid genotypes displayed necrosis at the feeding site of the juveniles and 60 other genotypes showed no defence reaction. This suggested a monogenic control of the resistance. However, when considering the number of nematode females developed in their roots, a continuous distribution was observed for both “necrotic” and “non-necrotic” hybrid genotypes, indicating a polygenic control of the resistance. A linkage map of each parental genotype was constructed using AFLP markers. The necrotic reaction (NR) was mapped as a qualitative trait on chromosome XII of the resistant genotype 88S.329.15. Quantitative trait locus (QTL) analysis for the number of nematode females developed per “F1” plant genotype was performed using the QTL cartographer software. No QTL was detected on the linkage map of the susceptible parent. A QTL explaining 94.5% of the phenotypic variation was mapped on chromosome XII of the resistant progenitor. This QTL, named MfaXIIspl, was mapped in a genomic region collinear to the map position of the Mi-3 gene conferring resistance to Meloidogyne incognita in tomato. It corresponds to the NR locus.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号